Wouter Maeckelberghe

“Symfonie nr. 7 is als witloof: zoet met een zalig bittertje”

1.000 woorden, zeiden ze. Voor een gesprek met Martijn Dendievel. Over zijn romance met SOV. Over zijn fascinatie voor Dvořák. En over zijn debuut als ‘associate conductor’ waarmee het orkest het nieuwe seizoen uit de startblokken duwt. Wij maar piekeren. Hoe persen we daar nog een grammetje bij van Martijns voorgeschiedenis als assistent-dirigent? Van zijn groeiende internationale palmares, inclusief wedstrijdwinsten in Keulen en Rotterdam? Er daagt ons maar één strategie: minimum aan smalltalk, maximum aan exposure voor de maestro!

- Sofie Taes

Het openingsconcert van seizoen 2023—24 is ook jouw officiële debuut als associate conductor. Wat kriebelt er: de spanning of de goesting?

Beide [lacht]. Het orkest en ik, wij kennen elkaar natuurlijk al een tijdje, maar dit is wel een mijlpaal. En een grote eer: het gebeurt niet vaak dat je binnen één orkest de kans krijgt om te groeien van assistent- tot gastdirigent. Bovendien blijf ik het jeugdorkest SOV Young en de SOV Composers’ Academy ondersteunen. Als je het zo bekijkt, hebben we samen toch al een mooi, groot verhaal kunnen schrijven. 

Waar gaat dat eindigen, Martijn?

Ik heb zo m’n dromen.... Eentje is al uitgekomen: om naast kleinere projecten ook grote symfonische producties te kunnen doen. Voorlopig is dat er één per seizoen, maar wie weet wat de toekomst nog in petto heeft!

Voor je symfonisch avontuur van de komende jaren koos je Antonín Dvořák als metgezel. Waarom hij?

Dvořák was mijn coronaproject. Ik heb me in die periode helemaal op zijn leven en werk gestort. Het spannende uitgangspunt: dat de man die met ‘Uit de Nieuwe Wereld’ één van dé mythische symfonieën nr. 9 op z’n naam heeft staan er nog 8 andere heeft geschreven! Die hoor je zelden. Nr. vijf, uitzonderlijk. Acht, af en toe. Maar ik koos voor nr. 7: de meest onderschatte van zijn rijpe symfonieën. 

Vertel ons meer!

Het is de eerste symfonie waarin Dvořák toont het genre helemaal in de vingers te hebben. Hier zie je hem ook voor het eerst in een taal die hem geheel eigen is. En dan is er de muziek zelf: grootse architectuur, zalige flow, onvoorstelbaar knappe klankkathedralen. 

Hoe komt het dan dat dit geen canoniek repertoire is?

Volgens mij heeft dat te maken met onze Westerse uitvoeringsstijl, die heel wat muzikaal potentieel onbenut laat. Laat het me uitleggen met een persoonlijk verhaal. Toen ik nog in Weimar studeerde, werkten we samen met enkele Tsjechische orkesten. In dat kader bezochten we ooit het Beethovenfestival van Teplice [het kuuroord waar Beethoven in 1812 Goethe ontmoette - n.v.d.r.]. Toevallig speelde er op een avond na onze repetities een Tsjechisch strijkkwartet dat ginds hoog in aanzien stond maar hier vrijwel onbekend was. Toen zij Dvořáks kwartetten uitvoerden, zijn mijn ogen opengegaan: dat was zó logisch, zó naturel! Die ervaring heeft me enorm aangegrepen: hoe opgroeien in een bepaalde traditie je toelaat een muziektaal te spreken zoals niemand anders dat kan. Je hoort dat trouwens ook terug in de klankcultuur van Tsjechische orkesten: die kan je er op het gehoor uitpikken! 

Hoe verzoen je dat dan met jouw orkestrealiteit? Jij kan niet terugvallen op die natuurlijke affiniteit en het SOV heeft dan wel z’n eigen smoel maar geen Tsjechisch kopje. Hoe Dvořák wordt deze Dvořák? 

Dat vind ik dus superinteressant. Héél complex ook. Allereerst: anders dan een chef-dirigent kan een gastdirigent de sound of de geest van een orkest niet ten gronde veranderen. Wat je wel kan doen is alle elementen fris in je hoofd hebben: de klankwereld van SOV en die van onze Tsjechische collega’s. Die kennis vermengt zich met je eigen ervaringen, in mijn geval als toehoorder maar ook als dirigent van plaatselijke orkesten in Tsjechië. Dat alles gaat vervolgens je gestiek bepalen. En dan gaat het zowel om sfeer en emotie, als om heel concrete dingen zoals het collectief ademen, het aanzetten van de boog en het vibrato. 

Hoe Dvořák dit stuk heeft gedacht en gehoord, spiegelt dus wel degelijk in je aanpak?

Zeker. Temeer omdat ik voor deze symfonie een unieke bron van informatie heb: de orkestpartijen van de Tsjechische Filharmonie uit de tijd van Václav Neumann [de iconische chef die het orkest vanaf 1968 een kwarteeuw leidde, n.v.d.r.]. Daarin vind je retouches bedoeld om de muziek en de voortdurende verbeteringen aan het instrumentarium op elkaar af te stemmen – in de geest van de componist, uiteraard. Zo zijn er doorheen de jaren tradities ontstaan die wij in het Westen niet kennen. Ik vind het belangrijk om de effecten die Dvořák nagestreefd heeft, zo dicht mogelijk te benaderen met de orkestmiddelen van hier en nu. 

Hoe netelig is het om de intenties van een componist te lezen in een partituur – een stil artefact?

In het geval van Dvořák: erg netelig. Hij was soms echt onzorgvuldig! Zo durven articulaties in een herhaling wel eens van het originele statement te verschillen. Dan is het tobben: bewuste keuze of slordigheid - wat men in Duitsland een Dvořákismus noemt? Enkel via research kan je dan tot een verdedigbare beslissing komen. 

Ja, want de scheidslijn tussen ‘forensische musicologie’ en hercompositie is dun…

Je kan je eigen ‘touch’ natuurlijk niet uitschakelen: als dirigent ga je sowieso onbewust sporen nalaten. Maar voor de vele bewuste beslissingen die je moet nemen - tempo, dynamiek, kleuren… - is de componist je kompas. En wat zegt ons dan Dvořák? Wel, hij was een eenvoudige man. De zoon van een slager. Geen intellectueel noch een luxebeestje. Hij bleef dicht bij zijn roots en was een harde werker. Vanuit die optiek kan je de essentie van zijn muziek aanwijzen: ze mag niet vastlopen in intellectualistische analyses maar moet kunnen vloeien en vertellen. Het volkse element is ook cruciaal. Daarom is het zaak om altijd, áltijd rubato te denken en zo het fijnste greintje ‘dansanterie’ uit de partituur te halen. 

Met jouw voorbereiding zit het alvast snor. Maar hoe komen wij als concertpubliek het best in de zaal? Met enkele opnamen in de oren of fris en onbevooroordeeld?

Bij Symfonie nr. 9 ‘Uit de Nieuwe Wereld’ zou überhaupt niemand zonder bagage een concert kunnen binnenstappen; met nr. 7 kan dat in theorie wel. Maar ik zou het werk toch vooraf al eens beluisteren. Het wordt namelijk mettertijd mooier! Sommige muziek is gewoon zo. Vergelijk het met ingrediënten die je meermaals geprobeerd moet hebben om ze te kunnen smaken. Met de 7de van Dvořák is het als met witloof: zoet met een zalig bittertje. Pas na meerdere proevertjes kan je de kwaliteit van zo’n delicatesse ten volle appreciëren.